ECLI:NL:TADRARL:2023:331 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-405/AL/OV/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:331
Datum uitspraak: 06-11-2023
Datum publicatie: 20-12-2023
Zaaknummer(s): 23-405/AL/OV/D
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Dekenbezwaar. De advocaat heeft de kernwaarde financiële integriteit geschonden door onnodig geld op de derdenrekening te parkeren en door contant geld aan te nemen. Dekenbezwaar gegrond, waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 november 2023
in de zaak 23-405/AL/OV/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

mr. G.H.H. Kerkhof q.q.,
in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel
deken
over
verweerder
 
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 In een brief van 13 juni 2023, met elf bijlagen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend tegen verweerder. De raad heeft het dekenbezwaar diezelfde dag ontvangen.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 8 september 2023 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op verzoek van de deken heeft de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (Unit FTA) onderzoek gedaan naar mutaties op de derdengeldrekening van (het kantoor van) verweerder in de periode 1 januari 2020 tot 21 november 2022. De Unit FTA heeft op 20 december 2022 een schriftelijke analyse verstrekt. Het kantoor van verweerder heeft vragen beantwoord. Verweerder is vervolgens gevraagd te reageren op een nadere analyse, wat verweerder heeft gedaan. In een brief van 24 april 2023 heeft de Unit FTA een analyse gegeven.
2.2 In die brief maakt de Unit FTA melding van de volgende twee gevallen.

Geval 1

“[Verweerder] heeft de cliënt bijgestaan in een echtscheidingsprocedure op basis van een toevoeging. In deze procedure werd in verband met de verkoop van de woning een resultaat behaald waardoor cliënt niet meer in aanmerking zou komen voor gefinancierde bijstand. Omdat de afwikkeling van de woning na de echtscheidingsprocedure zou plaatsvinden kon [verweerder] de Raad voor Rechtsbijstand nog niet verzoeken om de toevoeging in te trekken. Cliënt heeft [verweerder] op dat moment verzocht om aan te geven wat na de intrekking de door hem te betalen advocaatkosten zouden zijn. Deze kosten bedroegen in totaal € 9.390,-. Cliënt had er comfort bij dat bedrag al vast te betalen, maar omdat de toevoeging nog niet was ingetrokken heeft [verweerder] de betaling op de derdengeldrekening in depot aangehouden, tot het moment dat het bedrag daadwerkelijk, vanwege de te verwachten intrekking toevoeging, door cliënt verschuldigd zou zijn, en als betaling op de advocaatkosten kon worden beschouwd.
Op 18 januari 2021 maakt cliënt € 4.590 over op de derdengeldenrekening en op 8 februari maakt [het kantoor van verweerder] vanaf de kantoorrekening € 4.880 over, hetgeen door cliënt contant betaald is. Desgevraagd naar de herkomst van het contante geld heeft cliënt aangegeven dat hij diverse aan hem toebedeelde inboedelgoederen in verband met de echtscheiding onderhands heeft verkocht. Achteraf gezien was het volgens [verweerder] beter geweest om cliënt te verzoeken het contante geld eerste zelf af te laten storten op zijn eigen bankrekening.
Op 24 maart 2021 wordt het gehele bedrag giraal terugbetaald op verzoek van cliënt omdat het geld benodigd was bij de aankoop van een woning. Vervolgens is het bedrag opnieuw in depot gestort op 15 augustus 2021 en doorgestort naar de kantoorrekening op 16 augustus 2021. Op dat moment had de Raad voor Rechtsbescherming het voornemen kenbaar gemaakt om de toevoeging in te trekken.
De derdengelden zijn ontvangen in het kader van toekomstige facturen, waarmee sprake lijkt van parkeren op de derdengeldenrekening en daardoor van een Wwft-plichtige zaak. Verder rechtvaardigen de feiten en omstandigheden het aanvaarden van een contante betaling niet.”

Geval 2
De Unit FTA heeft in de brief van 24 april 2023 geconstateerd dat verweerder sinds in ieder geval 2012 € 8.237,- van een cliënt onder zich had. Met de cliënt had verweerder afgesproken dat met dit bedrag toekomstige declaraties verrekend konden worden. Van 2015 tot 10 februari 2021 heeft € 5.258,- op de derdengeldrekening gestaan, waarna het bedrag naar de rechthebbende is teruggestort.

3 DEKENBEZWAAR
Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder dat hij de derdengeldenrekening van de Stichting Beheer Derdengelden op een onjuiste wijze heeft aangewend door te bankieren voor zijn cliënten en onnodig geld te parkeren op de derdengeldrekening. Ook verwijt de deken verweerder het aannemen van een contante betaling, terwijl de feiten en omstandigheden het aanvaarden van deze contante betaling niet rechtvaardigen.

4 VERWEER
Verweerder erkent en betreurt dat zijn handelwijze zoals omschreven door de deken niet conform de geldende regelgeving en jurisprudentie was.

5 BEOORDELING
5.1 Bij de beoordeling stelt de raad voorop dat Afdeling 6.5 Voda ‘Derdengelden’ ertoe strekt advocaten regels te geven over derdengelden en de inrichting van de derdengeldenrekening. Een advocaat die bestuurder is van een stichting derdengelden is gehouden de bepalingen van deze afdeling na te leven (artikel 6.23 lid 1 Voda) en verleent geen medewerking aan handelingen die daarmee strijdig zijn (artikel 6.23 lid 2 Voda). Doel van de regeling is onder meer om te voorkomen dat een derdengeldenrekening voor andere doeleinden wordt gebruikt dan waarvoor zij in het leven is geroepen, namelijk voor het beheer van derdengelden (artikel 6.22 lid 3 Voda). De strekking van de regeling is om te voorkomen dat de advocaat met die rekening betrokken raakt bij criminele handelingen en/of dat hij daarmee zal ‘bankieren’ en/of dat hij derdengelden zonder noodzaak op de bankrekening van de stichting derdengelden parkeert. Uitgangspunt is dan ook dat een advocaat derdengelden zo snel als mogelijk naar de rechthebbende overmaakt (artikel 6.19 lid 2 Voda) en dat een advocaat derdengelden niet tot zekerheid doet strekken van hemzelf, zijn praktijk of enige derde (artikel 6.19 lid 3 Voda).
5.2 Verweerder heeft in de twee door Unit FTA aangehaalde gevallen in strijd met deze regels in de Voda gehandeld. Immers heeft verweerder in beide gevallen gedurende langere tijd onnodig geld op de derdenrekening geparkeerd.
5.3 Verder heeft verweerder in het door de Unit FTA omschreven eerste geval in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 6.27 lid 2 Voda door contant geld aan te nemen.
5.4 De klacht is daarom gegrond. Verweerder heeft de kernwaarde financiële integriteit geschonden.

6 MAATREGEL
Gelet op de aard van de regel die geschonden is, een kernwaarde, komt een berisping in beeld, maar omdat verweerder zich schuldbewust heeft getoond en verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 23-405/AL/OV/D.

8 BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, H.Q.N. Renon, G.N. Paanakker en Y.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 6 november 2023